1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bestuurders van de in artikel 2, lid 1, bedoelde ondernemingen verantwoordelijk zijn voor de invoering van en het toezicht op de in artikel 4 bedoelde maatregelen inzake passende zorgvuldigheid en met name het in artikel 5 bedoelde beleid inzake passende zorgvuldigheid, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de relevante inbreng van belanghebbenden en organisaties uit het maatschappelijk middenveld. De bestuurders brengen in dit verband verslag uit aan de raad van bestuur.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bestuurders stappen ondernemen om de bedrijfsstrategie aan te passen teneinde rekening te houden met de feitelijke en potentiële negatieve effecten die overeenkomstig artikel 6 zijn geïdentificeerd en met alle maatregelen die overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 9 zijn genomen.